Op een morgen liep ik met stevige pas
Langs de rand van 't stille dorp
De zon bescheen de bomen en het gras
En de zomer bloeide op
Ik wandelde door de velden en 't groen
Genietend van de pracht
Toen kruiste een lieftallige schone mijn pad
Bij het krieken van de dag
Geen hoed had zij op, noch droeg zij een jas
Liep op blote voeten rond
Haar haar was licht en nog witter dan vlas
Haar krullen tot de grond
In haar hand droeg zij een wollen doek
Om haar lippen speels een lach
Ze was als een fee uit een sprookjesboek
Bij het krieken van de dag
Op een bankje zette ik mij neer
Met die schone aan mijn zij
Ik sprak lieve woordjes en vroeg haar zacht
Wil jij mijn liefste zijn
Ze keek me met een glimlach aan
En liep weg zonder gedag
En de vogels die floten, de zon die scheen
Bij het krieken van de dag
En de vogels die floten, de zon die scheen
Bij het krieken van de dag